8. WAAROM MOEST JEZUS STERVEN?

Van alle gebeurtenissen die in de Schrift zijn vastgelegd, spreekt niets zo duidelijk over de waarheid over God als het leven en de dood van Jezus zijn Zoon.

Het is niet zo dat het Oude Testament heeft gefaald om welsprekend en geloofwaardig te getuigen van de waarheid.  Enkele van de meest overtuigende voorbeelden van de oneindige genade en betrouwbaarheid van God worden in de eerste negenendertig boeken beschreven.  Het antwoord op de beschuldigingen van Satan begint met de eerste bladzijde van het eerste boek.  

Paulus sprak over het getuigenis van het Oude Testament van de gerechtigheid van God (Romeinen 3:21).  Jezus bevestigde dat het Oude Testament een ware getuigenis voor Zichzelf had afgelegd (Johannes 5:39; Lukas 24:44).  Hebreeën 4:2 verklaart dat het Goede Nieuws door Gods volk werd gehoord in de dagen van Mozes.

Toen Paulus een voorbeeld van het grote vertrouwen in God moest aanhalen, koos hij Abraham (zie Romeinen 4), die als Gods geëerde vriend leefde lang voordat het eerste boek van de Bijbel werd geschreven.  Hebreeën 11 noemt vele anderen in het Oude Testament die, zelfs onder de moeilijkste omstandigheden, de waarheid hadden gezien en geleerd hadden op God te vertrouwen.

Maar er was behoefte aan een nog duidelijker bewijs van de waarheid. Er was beschuldiging in de grote strijd die nog steeds moest worden vervuld.  Zelfs toen Mozes, Micha en Jesaja samen met andere profeten zo goed over God spraken, wezen zij naar de dag waarop God zelf het uiteindelijke antwoord zou geven op elke slepende vraag over Zijn eigen betrouwbaarheid.

“In het verleden sprak God tot onze voorouders vele malen en op vele manieren door de profeten, maar in deze laatste dagen heeft Hij tot ons gesproken door zijn Zoon.  Hij is degene door wie God het universum heeft geschapen, degene die God heeft gekozen om alle dingen aan het einde te bezitten.  Hij weerspiegelt de helderheid van Gods heerlijkheid en is de exacte gelijkenis van Gods eigen wezen, dat het universum in stand houdt met zijn krachtige woord” (Hebreeën 1: 1-3, GNT).

Het eerste hoofdstuk van Hebreeën gaat verder met te benadrukken dat degene die God kwam openbaren ook God zelf was.  “Als hij zijn eerstegeborene in deze mensenwereld brengt, zegt hij: Laat alle engelen van God hem aanbidden. …Als hij van de Zoon spreekt, zegt hij: Uw troon, o God, is voor eeuwig en altijd” (Hebreeën 1: 6-8, Phillips).

In zijn brief aan de kerk van Filippi erkent Paulus duidelijk dat toen Jezus onder ons als mens werd geboren, het God was die zich zo vernederd heeft: “Hij, die van nature altijd God was geweest, klampte zich niet vast aan zijn voorrechten als Gods gelijke, maar onttrok zichzelf van elk voordeel door zich van nature tot slaaf te maken en als mens geboren te worden” (Filippenzen 2:6,7, Phillips).

Aan Nikodemus gaf Jezus de eenvoudigste reden waarom hij moest komen: “Niemand is ooit ten hemel opgegaan, behalve de Mensenzoon, die uit de hemel is neergedaald” (Johannes 3:13, GNT).  Dat wil zeggen dat niemand van ons ooit is opgestaan om de waarheid over God terug te brengen.

Johannes biedt in zijn Evangelie een soortgelijke verklaring: “Niemand heeft ooit God gezien.  De enige Zoon, die dezelfde is als God en aan de zijde van de Vader staat. Hij heeft hem bekend gemaakt” (Johannes 1:18, GNT).

De Phillips vertaling van dezezelfde tekst is: “het is waar dat niemand ooit God heeft gezien. Toch heeft de goddelijke en enige Zoon, die in de nauwste intimiteit leeft met de Vader, heeft Hem bekend gemaakt”. Of zoals de New English Bible het zo mooi formuleert: “God’s enige Zoon, die het dichtst bij het hart van de Vader is, heeft Hij hem bekend gemaakt”.

Het belangrijkste verhaal in alle zesenzestig boeken is hoe de Zoon van God naar deze aarde kwam, hoe hij onder ons leefde als de meest genadige persoon die de wereld ooit heeft gezien, hoe hij nog in de bloei van zijn leven een vreselijke dood stierf en vervolgens uit het graf opstond en terugkeerde naar zijn hemelse Vader.

Wat zegt dit ons over God? Waarom is Jezus in menselijke vorm gekomen? En waarom moest Hij sterven?

Soms zal een Christen deze vragen beantwoorden door het bekendste vers in de hele Bijbel te herhalen, Johannes 3:16: “Want God had de wereld zo lief, dat Hij zijn eigen Zoon heeft gegeven, opdat een ieder die in Hem gelooft niet verloren gaat, maar eeuwig leven heeft” (KJV).   Of misschien heeft hij deze tekst uit het hoofd geleerd, zoals vertaald in het New English Bible.  In deze versie staan de woorden tussen aanhalingstekens, om aan te geven dat ze door Jezus zelf zijn uitgesproken. “God had de wereld zo lief dat Hij zijn enige Zoon heeft gegeven, opdat iedereen die in Hem gelooft niet sterft, maar eeuwig leven heeft.”

Dit welbekend vers legt echter niet uit waarom Jezus had moet sterven.  Het vertelt ons alleen dat God de wereld voldoende heeft liefgehad om zijn Zoon te geven.

De eerste vermelding van de dood in de Bijbel is in Gods plechtige waarschuwing in de Hof van Eden: “Op de dag dat u daarvan eet, zult u sterven” (Genesis 2:17).

Satan heeft de waarheid van deze woorden ontkend.  “Gij zult niet sterven,” beweerde hij aan Adam en Eva.  “Het is volkomen veilig — in feite zeer voordelig — om de vrucht van deze boom te eten.  U kunt niet altijd op God vertrouwen om u de waarheid te vertellen.  Daarom is het niet verstandig of veilig om volledig op Hem te vertrouwen” (zie Genesis 3: 1-6).

Maar Satan heeft niet alleen de waarheidsgehalte van Gods waarschuwingswoorden ontkend; hij heeft ook geleid tot een verdraaiing van de ware betekenis ervan.  De vijand van God en de mens, die ons onze hemelse Vader als willekeurig, onvergeeflijk en streng wil laten vrezen, heeft geleid tot het misverstand over deze waarschuwing als een harde eis tot gehoorzaamheid op straffe van de dood.

Wat een schadelijk effect heeft deze verdraaiing van de waarheid wereldwijd gehad! Hoe het de houding van de mensen ten opzichte van God en hun godsdienst heeft vergiftigd!  Gehoorzaam, of ziet de executie onder ogen door een boze God.  Hoe heeft deze satanische visie zo’n brede acceptatie kunnen vinden?

Duizenden jaren lang hebben de mens offers gebracht — soms zelfs hun eigen kinderen — om de gunst van beledigde goden te winnen.  Zelfs in de Christelijke wereld leren sommigen dat, als het niet voor de verzoening van Christus aan een toornig God was geweest, wij al lang geleden waren vernietigd; en dankzij de voortdurende smeekbede van zijn Zoon namens ons kon de Vader het niet in zijn hart vinden om ons de zondaars te vergeven en te genezen.

Maar moet er iets worden gedaan om God te overtuigen om zijn kinderen lief te hebben?

Niets is nadrukkelijker in de Schrift aanwezig dan dat God altijd heeft liefgehad — zelfs zijn meest eigenzinnige kind.  Het consistente getuigenis van alle zesenzestig boeken is dat onze hemelse Vader ons liefheeft zoals Hij zijn Zoon liefheeft.

Toen God zei: “Op de dag dat u ervan eet, zult u sterven”, sprak Hij geen willekeurig dreigement uit.  Uit liefde voor zijn geschapen wezens waarschuwde Hij alleen voor de gevolgen van de zonde.

De zonde verandert de zondaar zozeer dat het in feite de dood tot gevolg heeft.  

Gescheiden van de Bron van het Leven, zal hij zeker sterven.  Uit harmonie met zijn Schepper kan hij de levengevende glorie van zijn aanwezigheid niet langer verdragen.

Deze heerlijkheid die God omringt, wordt in de Bijbel vaak beschreven als het hebben van de schijn van vuur.  Toen God naar de berg Sinaï kwam, was “de verschijning van de heerlijkheid van de Heer als een verslindend vuur op de top van de berg voor de ogen van het volk Israël” (Exodus 24:17).

Toen Daniël zijn visioen van de hemel vastlegde, beschreef hij Gods troon als “vurige vlammen, de wielen waren brandend vuur.  Een stroom van vuur kwam van voor hem uit” (Daniël 7: 9,10).

Toen Ezechiël zijn visioen van God beschreef in hoofdstuk 1, vers 4 tot 28, sprak hij herhaaldelijk over de verschijning van helderheid en vuur: “Zo was de verschijning van de gelijkenis van de heerlijkheid des Heeren” (vers 28). Toen hij de positie van Lucifer voor zijn val beschreef, stelde hij zich hem voor, staande in de tegenwoordigheid van God, in “het midden van de stenen van het vuur” (Ezechiël 28:14, 16).

Zelfs toen een vertrouwde vriend als Mozes vroeg om God in zijn heerlijkheid te zien, antwoordde de Heer, “Mijn gezicht kunt u niet zien, want geen sterfelijk mens mag Mij zien en leven” (Exodus 33:20, NEB).  Maar toen Mozes neerdaalde van het praten met God op de berg, weerspiegelde zijn eigen gezicht zoveel van de Goddelijke heerlijkheid dat hij een sluier moest dragen uit zorg voor het volk (zie Exodus 34:29-35).

Toen God zei dat niemand zijn gezicht kon zien en leven, dreigde hij niet dat hij iemand zou doden die hij betrapte op het kijken. Voor de mens zou de geopenbaarde heerlijkheid van God in zijn huidige zondige staat een verslindend vuur zijn.

Hoe kon God dan de zondaars redden?  Hoe kon hij dichtbij genoeg komen om hen terug te winnen in het vertrouwen?

Een aanbieding, op aftsand gedaan, van vergeving zou de aangerichte schade niet herstellen.  Hoe kon God de waarheid over zichzelf duidelijk maken, zodat de mens weer op hem zou vertrouwen en genezen zou worden?

Het antwoord van God was om zijn Zoon in menselijke vorm te sturen.  Hoewel Hijzelf de “uitstraling van de heerlijkheid van God is” (Hebreeën 1:3, Phillips), maakte Jezus “Zichzelf leeg, …geboren naar de gelijkenis van de mensen” (Filippenzen 2:7).  Hij versluierde de verblindende pracht van zijn goddelijkheid opdat de mensen God zouden leren kennen zonder verzwolgen te worden.

Het universum keek toe toen God Adam en Eva vergaf.  Engelen hadden Gods waarschuwing voor de dood gehoord.  Zij hadden de gedurfde ontkenning van Satan gehoord.  Opnieuw was dezelfde vraag opgeworpen die de oorlog in de hemel op gang bracht.  Wie had gelijk?  Wie vertelde de waarheid — God of de vroegere Lichtdrager?

Als God onze eerste ouders had toegestaan om de natuurlijke gevolgen van hun rebellie en zonde te herscheppen, zou de waarheid van Zijn waarschuwing duidelijk zijn gezien en zou de onwaarheid van Satan zijn blootgelegd.

Maar, “de Heer is … niet bereid dat iemand verloren gaat, maar dat allen tot bekering komen” (2 Petrus 3:19, KJV).  In plaats van de dood bood hij vergeving en genezing aan.  In barmhartigheid verhulde hij de heerlijkheid van zijn aanwezigheid.  Genadig bewaarde hij het leven van de zondaar opdat hij meer tijd zou hebben om de waarheid te overwegen.

Wat een risico liep God om verkeerd begrepen te worden!  Satan zou niet aarzelen om gebruik te maken van de bereidheid van God om te vergeven, als bewijs ter ondersteuning van zijn kwade beschuldigingen.  “Ik heb u gezegd dat God gelogen heeft”, zou de duivel kunnen beweren.  “De zonde leidt niet tot de dood.  U zult niet sterven.”

Waarom heeft God niet toegestaan dat Satan en zijn volgelingen het volledige gevolg van hun zonde oogsten?  Zou hun dood niet de meest effectieve manier zijn geweest om de verspreiding van de opstand stop te zetten en verzoeking en zonde uit te roeien?

Maar het universum had nooit de dood gezien.  Het was nog niet zo dat de dood een onvermijdelijk gevolg was van de zonde.  Het gevaar bestond dat het universum zou aannemen dat God zijn vijanden had geëxecuteerd, dat men hem dus uit angst zou gehoorzamen.

Ondanks beschuldigingen van Satan in het tegendeel, verlangt God niet naar dienst vanuit de angst.  Het doet hem verdriet om zijn kinderen bang te zien.  Als wij ontroerd zouden zijn om Gods geboden te bewaren, alleen uit vrees voor Zijn macht om te vernietigen, zou onze gehoorzaamheid niet goed spreken over onze liefhebbende hemelse Vader.

Om vrij en onbevreesd te blijven voor God, moet het universum de waarheid leren over de gevolgen van de zonde.  Zij moeten worden geholpen om te begrijpen dat de dood van de zondaar niet dood is als straf door de handen van een wraakzuchtige God.

Maar maakt de Bijbel niet vaak melding van de ontzagwekkende toorn van God?  De derde engel van Openbaring 14 waarschuwt dat de toorn van God, ongemengd met barmhartigheid, uiteindelijk zal worden uitgestort op de hoofden van berouwloze zondaars, en zij zullen worden verteerd met onblusbaar vuur (Openbaring 14:9-11).

Wat is de toorn van God?  Is het als onze menselijke woede?

In het eerste hoofdstuk van Romeinen beschreef Paulus hoe de toorn van God wordt uitgestort op hen die de waarheid verwerpen en onderdrukken.  Driemaal legt hij uit dat God zulke mensen opgeeft en hen overlevert aan de gevolgen van hun opstandigheid.

“En vanuit de hemel openbaart Gods toorn zich over al het kwaad en onrecht van hen die met hun onrechtvaardigheid de waarheid geweld aandoen.  Want wat een mens over God kan weten is hun bekend omdat God het aan hen kenbaar heeft gemaakt.  Zijn onzichtbare eigenschappen zijn vanaf de schepping van de wereld zichtbaar in zijn werken, zijn eeuwige kracht en goddelijkheid zijn voor het verstand waarneembaar. Er is niets waardoor zij te verontschuldigen zijn, want hoewel ze God kennen, hebben ze hem niet de eer en de dank gebracht die hem toekomen. Hun overpeinzingen zijn volkomen zinloos en hun onverstandig hart is verduisterd.  Terwijl ze beweren wijs te zijn, zijn ze dwaas en hebben ze de majisteit van de onvergankelijke God ingewisseld voor beelden van vergankelijke mensen, vogels, lopende en kruipende dieren.

“Daarom heeft God hen in huin lage begeerten uitgeleverd aan zedeloosheid, waarmee ze hun lichaam onteren, omdat zij de waarheid over God hebben ingewisseld voor de leugen; ze vereren en aanbidden het geschapene in plaats van de schepper….

“Daarom heeft God hen uitgeleverd aan  onterende verlangens….

“En omdat zij het beneden hun waardigheid achtten God te erkennen, heeft  God hen overgeleverd aan hun eigen onbetrouwbaarheid en doen ze wat verwerpelijk is.” (Romeinen 1:18-28, nadruk gelegd).

Hoe consistent is dit met wat wij over God weten! Omdat vertrouwen en liefde niet kunnen worden gedwongen, wat kan God dan nog meer doen, dan helaas degenen die Hem verwerpen uitleveren?

Gods toorn, zoals Paulus het lijkt te omschrijven, wordt geopenbaard door zich in liefdevolle teleurstelling af te keren van hen die hem toch niet willen, en hen zo over te laten aan de onvermijdelijke gevolgen van hun eigen opstandige keuze.

Er zou toch zeker geen vreselijkere zin over een zondaar uitgesproken kunnen worden dan dat God zou zeggen, “Laat hem met rust”.

Zo een beeld van Gods toorn was niet nieuw bij Paulus.  Het Oude Testament had het al lang geleden geleerd.  In het droevige maar wonderbaarlijke Boek van Hosea stelt de profeet voor hoe God zo lang en geduldig had geprobeerd het opstandige Israël terug te winnen.  Maar het volk bespotte zijn liefde en verwierp elke opmars van hem.  Wat bleef er voor hem over om te doen, maar hen helaas uitleveren?

Toen Israël jong was, kwam ik hem liefhebben,

En ik riep hem uit Egypte om mijn zoon te zijn.

Maar hoe meer ik ze riep

Hoe verder ze van mij af gingen.

Ze brachten offers aan de Baäls.

En brandde wierook tot afgoden.

Toch was ik het, die Efraïm leerde lopen,

Het oppakken in mijn armen.

Toch wisten ze dat ik het was die hun blauwe plekken genezen had.

Ik leidde hen met zachte aanmoediging,

Hun harnas was een harnas van liefde.

Ik behandelde ze als de man

Wie vergemakkelijkt het juk om de kaken te bevrijden—- 

Ja, ik heb me toen voorovergebogen en ze eten gegeven.

Ze moeten terug naar het land van Egypte

Of Assyrië moet hun koning zijn,

Omdat ze geweigerd hebben zich tot mij te wenden.

Het zwaard zal in hun steden ronddraaien,

Breek de verdediging van hun poorten,

En vernietig ze binnen hun forten.

Mijn volk wil zich van mij afkeren;

Het juk is alles waarvoor ze geschikt zijn…

Ik kan niet meer van ze houden.

Hoe, oh hoe, kan ik je opgeven, Ephraim!

Hoe, oh hoe, kan ik u uitleveren, Israël!

Hoe kan ik u in Sodom veranderen!

Hoe kan ik je behandelen als een Gomorra!

Mijn hart spoelt in mij terug,

Al mijn medeleven is ontstoken.”

                                —Hosea 11:1-8, Phillips, nadruk in origineel

Negentienhonderd jaar geleden kwam de Zoon van de mens naar deze aarde in menselijke vorm om ons de duidelijkste openbaring te geven van de waarheid over God die het universum ooit zal zien.  Door de manier waarop hij leefde en de manier waarop hij stierf beantwoordde hij de vragen, ontmoette hij de beschuldigingen, bevestigde hij de waarheid — allemaal met bewijs dat voor de eeuwigheid zal staan.

Hij kwam om te laten zien hoe oneindig liefhebbend de Vader is.  Hij hield van iedereen, ook van kleine kinderen.  De discipelen gingen ervan uit dat de Verlosser het te druk had om tijd te hebben voor jongens en meisjes.  Maar Jezus zei: “Laat de kinderen tot Mij komen en laat ze niet in de weg staan” (Matteüs 19:14). Hij kwam om te laten zien hoe oneindig geduldig de Vader is.  Hij behandelde iedereen met uiterste hoffelijkheid en begrip, ook al werd hij in ruil daarvoor vaak afgewezen en beledigd.  Op een dag vroegen de discipelen of Jezus wilde dat ze het vuur van de hemel neerhaalden om de afwijzers van zijn liefde te verslinden.  De Heer berispte hen voor hun harteloze ongeduld.  Hij was niet gekomen om te vernietigen, maar om te genezen (zie Lukas 9:55; 19:10).

Jezus kwam om te laten zien dat elk detail van ons leven de Vader aangaat.  In alle opwinding na de dodenopwekking van de dochter van Jaïrus was hij die de opdracht gaf om haar zeker iets te eten te geven (zie Lucas 8:49-56).

Aan het einde van zijn onovertroffen leven kwam er de ultieme demonstratie van wat God is.  Op donderdagavond werd Jezus gearresteerd.  Hij werd illegaal berecht.  Hij werd vals beschuldigd.  Hij werd grof beledigd.  Maar niet één keer werd hij boos, want zo is God!

Twee keer werd hij gruwelijk geslagen.  De hele nacht door mocht hij niet slapen, niet eten.  Maar raakte hij geïrriteerd?  Geen moment. Want zo is God!

De mannen maakten een spelletje van het slaan van zijn gewonde hoofd.  Ze schofferen op zijn mysterieuze geboorte als buitenechtelijk.  Ze spuwden zelfs in zijn gezicht.  Maar raakte zijn geduld op?  Werd hij boos op zijn martelaars?  Nooit!  Want zo is God.

Zelfs toen hij aan het kruis hing en de pijn van de kruisiging en de spot met hen die hij kwam redden doorstond — zelfs toen hij de onuitsprekelijke doodsstrijd van de scheiding van zijn Vader doormaakte — bleef hij bidden: “Vader, vergeef hun, want ze weten niet wat ze doen” (Lucas 23:34).

Dit is het soort persoon dat we kennen als onze God.  Want de Vader is net zo liefdevol en vergevingsgezind als de Zoon.  Zoals Jezus zei, “Hij die mij gezien heeft, heeft de Vader gezien” (Johannes 14:9).

Uiteindelijk kwam er het moment waarop de veiligheid van het hele universum afhing ̶ de Zoon van God stond op het punt om te sterven.

En terwijl hij stierf vroeg hij niet: “God, waarom doodt U mij?  Waarom executeer je mij?” Hij riep: “Mijn God, mijn God, waarom heb je me in de steek gelaten?  Waarom heb je me verlaten?  Waarom heb je me laten gaan?” (zie Mattheüs 27:46).

Hoewel hij geen moment rebels was geweest, beleefde Jezus de gevolgen van de zonde.  “Omwille van ons heeft Hij hem tot zonde gemaakt die geen zonde kende” (2 Korintiërs 5:21).  God stortte zijn toorn uit op zijn Zoon.  Vanwege onze zonden werd Jezus “uitgeleverd” en “overgeleverd” (Romeinen 4:25), hetzelfde Griekse woord dat Paulus in Romeinen 1 gebruikte om Gods toorn te beschrijven.

Er is geen duidelijker beeld van God dan bij het kruis te zien is.

God had de waarheid verteld toen hij waarschuwde dat het loon van de zonde de dood is.  In zijn Zoon stierf hij die dood.  Maar God was zijn Zoon niet aan het executeren.  Hij “gaf” hem alleen “op”, omdat hij de goddelozen aan het eind zal opgeven.  En hoewel we met recht hadden moeten sterven, vroeg God ons niet om de waarlijkheid van zijn woord te bewijzen.  Hij offerde zichzelf op in zijn Zoon.

Wat nog meer kon God doen om ons te waarschuwen voor onze zonde en ons terug te winnen voor het vertrouwen?  Hij had zich toch wel oneindig waardig getoond voor ons vertrouwen.

Het eigen karakter van God was in twijfel getrokken voor het universum.  Zijn waarschuwing dat de loon van de zonde is de dood, was in Eden belachelijk gemaakt.  Maar nu niet meer.  De dood van Christus had duidelijk de gerechtigheid van God aangetoond (zie Romeinen 3:25, 26).  God had laten zien dat hij gelijk had in wat hij had gezegd (zie Romeinen 3:4).

Christus stierf vooral om de gerechtigheid van God te bewijzen in de grote strijd.

Zoals Paulus uitlegt, “God toonde hem in het openbaar stervend als een verzoeningsoffer om er voordeel uit te halen door het vertrouwen.  Dit was om zijn eigen gerechtigheid te rechtvaardigen (want in zijn verdraagzaamheid ging God voorbij aan de vroegere zonden van de mensen) ̶ om zijn gerechtigheid te bewijzen in de huidige tijd, en om te laten zien dat hij zelf oprecht is, en dat hij hen die in Jezus geloven ook oprecht maakt” (Romeinen 3:25, 26, Goodspeed).

Met deze ultieme demonstratie van God’s gerechtigheid werden alle vragen over zijn karakter en zijn bestuur door het hele universum beantwoordde.  God had zijn zaak gewonnen.  De vragen in de grote strijd waren duidelijk zichtbaar.

Alleen hier op deze planeet waren er nog twijfels over God.  Alleen hier geloofde iemand nog dat Satan misschien gelijk had.

De dag komt eraan, dat iedereen een beslissing over God zal hebben genomen.  Dan zal onze Heer terugkeren “in vlammend vuur” (2 Tessalonicenzen 1:7), en de glorie van God zal weer opvlammen door de hele schepping heen.  Degenen onder ons die op God vertrouwen zullen niet bang zijn om Hem te zien komen.  Maar alles wat uit harmonie is met God zal worden verteerd door de glorie van zijn aanwezigheid (zie 2 Petrus 3:7-12).  

Zelfs als de goddelozen sterven, zal God niet boos zijn op zijn niet te redden kinderen.  Terwijl Hij hen ziet vergaan, zullen we zijn kreet horen, “Hoe kan ik jullie uitleveren!  Hoe kan ik je loslaten!”

Leave a Reply

Your email address will not be published. Required fields are marked *