Hoe zal het ooit zijn om in het bijzijn van de Oneindige te staan en te beseffen dat hij alles over ons weet? Alles! Zal het gemakkelijk zijn om de eeuwigheid door te brengen met Iemand die ons zó goed kent? Zal God ons achtervolgen met de herinnering aan ons zondig verleden?
Voor een antwoord hoeven we alleen maar te kijken hoe Jezus met allerlei zondaars omging:
“De volgende morgen vroeg keerde Hij terug naar de Tempel en de hele menigte kwam naar Hem toe. Dus ging Hij zitten en begon hen te onderwijzen. Maar de Schriftgeleerden en de Farizeeën brachten hem een vrouw binnen die op overspel was betrapt. Zij lieten haar voorin staan en zeiden toen tot hem: ‘Nu, Meester, is deze vrouw op overspel betrapt, op heterdaaddaad. Volgens de wet beveelde Mozes ons zulke vrouwen te stenigen tot de dood. Nu, wat zegt u over haar?’
“Zij zeiden dit om hem te beproeven, zodat zij enige goede gronden voor een beschuldiging zouden hebben. Maar Jezus boog zich neer en begon met zijn vinger in het stof van de grond te schrijven. Maar terwijl zij vasthielden in hun ondervraging, richtte Hij zich op en zei tot hen: ‘Laat degene onder u die nooit heeft gezondigd, de eerste steen naar haar gooien’. Toen boog hij zich weer neer en bleef met zijn vinger op de grond schrijven. En toen zij hoorden wat Hij zei, werden zij door hun eigen geweten veroordeeld en gingen zij uit, één voor één, te beginnen met de oudste, totdat zij allemaal weg waren.
“Jezus werd alleen gelaten, met de vrouw die nog steeds stond waar ze haar had neergezet. Dus stond Hij op en zei tegen haar: ‘Waar zijn ze allemaal ̶ heeft niemand u veroordeeld?
“En zij zei: ‘Niemand, meneer’.
“Ik veroordeel u ook niet,’ zei Jezus tot haar: ‘Ga naar huis en zondig niet meer.’ “
Zo leest het verhaal in de J.B. Phillips vertaling uit 1958 van het Nieuwe Testament. In deze editie drukt de heer Phillips het verhaal zonder commentaar af in zijn vertrouwde positie in Johannes 7:53 tot 8: 11. Maar in zijn herziene editie van 1972 voegt hij een aantekening toe aan het einde van het Nieuwe Testament waarin hij uitlegt dat “deze tekst geen plaats heeft in de oudste manuscripten van Johannes, en door de meeste geleerden wordt beschouwd als een interpolatie uit een andere bron. Bijna alle Bijbelse geleerden zouden het ermee eens zijn dat, hoewel het verhaal hier niet op zijn plaats is, het deel uitmaakt van een echte apostolische traditie.
Als u de 1952 Revised Standard Version gebruikt, moet u in de kanttekening kijken en het verhaal in zeer kleine letters lezen. De herziening van 1989 zet het verhaal terug in Johannes 7:53 tot 8:11, maar dan tussen haakjes. In de New English Bible van 1961 staat het verhaal, net als in de herziening van 1989, op een aparte pagina aan het eind van het Evangelie van Johannes, met deze aantekening: “Deze tekst (…) heeft geen vaste plaats in onze getuigenissen. Sommigen van hen bevatten het helemaal niet. Sommigen plaatsen het na Lucas 21:38, anderen na Johannes 7:36, of 7:52, of 21:24.” De 1976 American Bible Society Good News Translation laat het verhaal op zijn traditionele plaats, maar sluit het tussen haakjes in, met een aantekening die uitlegt dat “veel manuscripten en vroege vertalingen deze tekst niet hebben”. Er zijn vergelijkbare verklaringen in veel andere versies.
Blijkbaar wisten de eerste Christenen niet wat ze met dit opmerkelijke verhaal moesten doen. Misschien hadden ze moeite met het feit dat Jezus zo bereidwillig leek om deze vrouw te vergeven voor zo’n ernstige overtreding. Desalniettemin, zoals Phillips heeft opgemerkt, zijn veel Schriftgeleerden het erover eens dat dit verhaal de sporen van echtheid draagt en in de Bijbel thuishoort. Het is nauwelijks het soort verhaal dat in de tijd van Jezus zou zijn verzonnen of door de typische manuscriptkopiist in latere jaren zou zijn gecreëerd.
De voorname Princeton-geleerde Bruce Metzger is er mee eens, in het The Text of the New Testament, pagina 223, van 1964, staat dat “het verhaal… alle kenmerken van historische betrouwheid heeft; geen enkele ascetisch ingestelde monnik zou een verhaal hebben uitgevonden dat eindigt met wat slechts een milde berisping van Jezus lijkt te zijn”.
Sommige religieuze leiders van Jezus’ tijd brachten deze arme vrouw tot Christus in een andere poging om hem in de val te lokken in tegenspraak met de leer van het Oude Testament. Dit was niet de enige dergelijke poging. Jezus’ beeld van God en zijn interpretatie van het Oude Testament waren zo verschillend van die van hen, dat zij Hem zelfs beschuldigden van godslastering en van het verwerpen van het gezag van de Schrift van het Oude Testament.
Daarom moest Jezus zeggen, “Denk niet dat Ik ben gekomen om de wet en de profeten af te schaffen; Ik ben niet gekomen om ze af te schaffen, maar om ze tot vervulling te brengen” (Matteüs 5:17). Dat wil zeggen, “Denk niet dat Ik ben gekomen om de leer van het Oude Testament op te heven.
Integendeel, ik ben gekomen om ze te voltooien, om ze uit te leggen, om u te laten zien waar het in het Oude Testament om gaat” (Matteüs 5:17). Maar uiteindelijk hebben ze hem gedood in plaats van zijn uitleg te accepteren.
Elke poging om hem in de val te lokken handelt Jezus met zijn gewoonlijke vaardigheid en genade. Deze keer, om er zeker van te zijn dat ze de menigte met zich mee konden dragen, zorgden de vijanden van Christus ervoor dat ze het nodige bewijs hadden. In de hoorzitting met de hele menigte kondigden ze aan dat “deze vrouw op heterdaad was betrapt”.
Vervolgens stelden ze hun vraag: “U kent de leer van het Oude Testament over deze zaak. U kent de tekst over wat er met zo’n vrouw moet gebeuren. Bent u het ermee eens dat ze gestenigd moet worden? En het publiek keek toe om te zien wat Jezus zou zeggen.
Hij zwijgt. Hij boog zich gewoon voorover en begon te schrijven met zijn vinger in het stof. Een windstoot, een paar voetstappen, en het geschreven tekst zou weg zijn. En dan zijn gewetensprikkelende woorden: “Degene onder u die nooit heeft gezondigd, laat hem de eerste steen werpen”.
Waarom verzamelde Jezus de hele menigte niet dichterbij en zei: “Laat Mij u wat dingen vertellen over deze beschuldigers van deze vrouw”. Verdienden zij het niet om te worden ontmaskerd? Wat zegt het over God dat zijn Zoon die zelfingenomen heren niet publiekelijk heeft vernederd?
Dit kwam Christus openbaren. Dit is de waarheid over God. Hij vindt geen genoegen in onze schaamte, in het blootstellen van onze zonden aan anderen.
En toen ze allemaal weg waren, wendde Jezus zich tot de vrouw en zei hij zachtjes: “Ik veroordeel u ook niet. Ga naar huis en zondig niet meer.” Met genade probeerde hij het zelfrespect van de onteerde vrouw te herstellen.
Simon, een rijke man die Jezus van lepra had genezen, nodigde Jezus en andere vrienden uit om bij hem thuis te eten. Drie van de naaste vrienden van Jezus waren er ook: Lazarus en zijn zusters, Marta en Maria. Nu wordt Maria door Lucas beschreven als “een vrouw die een immoreel leven in de stad leidde” (Lucas 7:37, NEB).
Terwijl zij allen aan tafel lagen, bracht Maria een flesje met zeer kostbare parfum en zalfde de voete van Jezus en veegde ze met haar haar. Simon keek met afkeuring toe en dacht bij zichzelf: ” ‘Als deze man werkelijk een profeet was, zou hij weten wie deze vrouw is die hem aanraakt; hij zou weten wat voor een zondig leven zij leidt!
“Jezus sprak en zei tot hem: ‘Simon, ik heb je iets te vertellen.
“Ja Leraar,” zei hij, “zeg het maar’” (Lucas 7:39, 40, GNT).
Jezus vertelde toen een verhaal over twee schuldenaars die beiden vergeven waren. En toen hij het vertelde, besefte Simon dat Jezus zijn gedachten had gelezen. Hij begon zichzelf te zien als een ergere zondaar dan de vrouw die hij had veracht, en hij vroeg zich af of Jezus hem misschien verder zou kunnen gaan en hem voor zijn gasten zou kunnen ontmaskeren.
Niets was zo beledigend voor de Heer dan een zelfingenomen beschuldiging. Maar heeft hij Simon ontmaskerd? Zei hij tegen het gezelschap: “Laat me u vertellen over onze gastheer”?
In plaats daarvan deed de Heer als altijd het genadige. Hij accepteerde beleefd de impulsieve daad van Maria. En met gelijke genade corrigeerde hij Simon zonder hem voor zijn vrienden te vernederen. Simon moet diep geraakt zijn geweest!
Toen Jezus de verlamde in het bad van Betzata ontmoette, vernederde of veroordeelde hij hem niet omdat hij zijn gezondheid heeft verspild in jeugdige toegeeflijkheid. Hij vroeg hem eenvoudigweg vriendelijk: “Wilt u zich goed voelen? Haal dan uw matje op en ga naar huis”. Later ontmoette Jezus hem en zei: “U weet wat de oorzaak was van uw problemen. Ga niet meer zondigen, opdat u niets ergers overkomt” (zie Johannes 5:1-15).
Verbeeldt u Christus in de boven kamer in de nacht voordat hij werd gekruisigd. De twaalf discipelen waren als kinderen aan het kibbelen over “wie van hen als de grootste moet worden beschouwd” (Lucas 22:24, GNT).
Heeft Jezus hen berispt voor hun dwaasheid of hen uitgescholden voor hun onwil om elkaars voeten te wassen? In plaats daarvan stond Hij rustig op, nam een handdoek en een bak water, en het universum keek toe hoe de Grote Schepper knielde en een dozijn paar vuile voeten waste. Hij waste zelfs de voeten van zijn verrader, Judas.
Welke dwazen waren de discipelen die nacht om een laatste kans te missen om Jezus te vragen waarom Hij er zo verontrust uitzag en wat Hij bedoelde toen Hij zei, “Ik zal deze wijn nooit meer drinken tot de dag dat Ik de nieuwe wijn met u drink in het Koninkrijk van mijn Vader” (Matteüs 26:29, GNT)!
Wat een kans hebben de discipelen gemist om de voeten van de Zoon van God te wassen in de nacht voordat hij stierf! Had er maar één van hen zich vrijwillig aangemeld, wat een herinnering zou hij voor de rest van de eeuwigheid hebben gekoesterd!
Stelt u zich eens voor wat voor effect het op de discipelen had, die op hun beurt naar beneden keken op het hoofd van Jezus dat over het bak water boog en de sterke timmermanshanden voelden die zijn voeten wasten.
Jezus had naar hen kunnen opkijken en zeggen, “U gelooft toch niet dat mijn Vader dit zou willen doen? Maar als u Mij hebt gezien, heeft u de Vader gezien. De Vader hebben jullie lief net als Ik. Als u zich met Mij op uw gemak voelt, zult u zich met Hem op uw gemak voelen”.
Later vertelde Hij hen dat een van hen Hem zou verraden. Maar hij stelde hem niet aan de hele groep bloot. En toen hij Judas vertelde dat hij snel het vreselijke moest gaan doen, dachten de andere discipelen dat hij was uitgezonden voor proviand of zelfs om een edele daad te verrichten, als een offer brengen voor de armen.
Waarom heeft Jezus zijn verrader niet voor de anderen ontmaskerd? Hij verdiende het toch om te worden ontmaskerd. Denk eens na over wat er over God moeten worden gezegd dat Jezus zo een verrader niet heeft vernederd!
Nog later die nacht, buiten in Getsemane, nam Jezus Petrus, Jacobus en Johannes nog dieper in Getsemane en daar begon zijn ontzagwekkende ervaring van afscheiding van zijn Vader. Drie keer kwam Hij naar de plaats waar de discipelen zaten te dommelen, in de hoop op wat gezelschap en troost in zijn lijdensweg.
Wat een gemiste kans voor de discipelen om de Zoon van God te bemoedigen! Wat als de drie van hen waren opgestaan en met Jezus waren teruggekeerd en tijdens het gebed om Hem heen hadden geknield? Wat een herinnering zouden die drie mannen hebben gehad! Maar ze sliepen er doorheen. En Jezus berispte hen niet. Hij voelde met hen mee omdat ze te moe waren om te helpen.
Een paar uur later was Petrus op de binnenplaats aan het vloeken en schelden om te bewijzen dat hij geen christen was. Hij kende deze Christus niet eens!
Toen kraaide de haan, net zoals Jezus de nacht ervoor zei ̶ vlak na de gedurfe toespraak van Petrus dat hoewel andere hem in de steek zouden laten, hij zijn leven zou geven voor de Heer.
Toen Petrus dat geluid hoorde, keek hij of Jezus het had opgemerkt. Hoewel hij op proef was voor zijn leven en al zoveel geleden had, was Jezus meer bezorgd over zijn dwalende discipel op de binnenplaats. Hij draaide zich om en keek Petrus recht aan.
Aangezien Petrus God tot op dat moment kende, had hij misschien verwacht dat hij toorn en verontwaardiging in het aangezicht van Christus zou zien. Hij verdiende het zeker! Maar in plaats daarvan zag hij verdriet, teleurstelling en medelijden ̶ het gezicht van degene die net de avond ervoor had geknield en zijn vuile voeten had gewassen.
Petrus ging naar buiten en huilde intens, zo beschaamd was hij en zo ontroerd door de blik die hij op het gezicht van Jezus zag (Lucas 22: 54-62).
Even later kwam Judas naar het voorhof, wierp de dertig zilverstukken neer en bekende dat hij onschuldig bloed had verraden. Toen keek hij ook naar Jezus. Hij zag hetzelfde verdriet en medelijden dat het hart van Petrus had aangeraakt ̶ het gezicht van degene die net de avond ervoor had geknield en zijn vuile voeten had gewassen. Overweldigd ging Judas naar buiten en hing zichzelf op (Matteüs 27: 3-5).
Had Judas maar gereageerd zoals Petrus op die blik op het gezicht van Jezus! Wat een tafereel voor de hele hemel om naar te kijken, als Judas had Petrus gevonden waar hij huilde en die twee discipelen samen gebeden hadden en nieuwe mensen waren geworden!
Stel je voor hoe Petrus die hele Sabbat heeft gevoeld. Wat een dwaas had hij de afgelopen vierentwintig uur van zichzelf gemaakt! Twee keer had hij zichzelf te schande gemaakt in de Tuin van Getsemane. En dan de lafheid en ontrouw terwijl zijn Heere werd berecht! Nu was Jezus dood, en er was geen kans voor hem om de dingen recht te zetten.
Geen wonder dat hij zich op zondagochtend naar het graf haastte toen hij het nieuws hoorde dat het graf leeg was!
Maar het was Maria die het voorrecht had om eerst Christus te zien en het goede nieuws naar de andere discipelen te brengen. Maria, van alle mensen! De vrouw die zoveel problemen en zoveel zwakheden had, degene uit wie Jezus zeven duivels moest werpen (zie Lukas 8:2). Toch was het Maria die voor dit hoge voorrecht werd uitgekozen. Bedenk wat er over God gezegd wordt dat Maria degene moet zijn die zo hoog geëerd wordt.
Toen Maria Jezus buiten het graf herkende, viel zij aan zijn voeten om Hem te aanbidden. En Jezus zei zachtjes: “Houd mij nu niet aan, want ik ben nog niet opgevaren naar mijn Vader. Maar ga en vertel mijn broeders dat Ik opga naar mijn Vader en uw Vader, naar mijn God en uw God” (zie Johannes 20:17).
Luister naar Jezus die de discipelen zijn broeders noemt ̶ de mannen die Hem in de steek hadden gelaten toen Hij hen het meest nodig had!
Toen de engelen het bevel van Jezus aan Maria bevestigden om het nieuws naar de discipelen te brengen, zeiden zij, “Vertel de discipelen, en vooral Petrus, dat Jezus is opgestaan en hen zal ontmoeten in Galilea” (zie Marcus 16:7).
Hoe God-achtig was het van de engelen om er aan toe te voegen, “en vooral aan Petrus vertellen”! De engelen bewonderen en aanbidden God voor de manier waarop Hij de zondaars heeft behandeld. Wat moeten ze genoten hebben van het toevoegen van “Vertel Petrus”!
Dit is het type God waar we de eeuwigheid mee mogen doorbrengen. Daarom zullen we, ook al hebben we allemaal gezondigd, ons op ons gemak voelen in de aanwezigheid van God die ons zó goed kent.
Wij hebben niets te vrezen van de oneindige geheugen aan God. God is de verpersoonlijking van vergeving. En Hij heeft beloofd ons niet alleen te vergeven, maar ons ook te behandelen alsof we nooit hebben gezondigd. Hij zal al onze zonden achter zijn rug werpen (Jesaja 38:17). Hij zal ze “naar de bodem van de zee sturen!” (Micha 7:19; GNT).
Er zit geen schijn of vergetelheid in. God weet hoe we hebben geleefd. We weten welke zondaars we zijn geweest. Engelen hebben al onze dade in de gaten gehouden. Maar ondanks dit alles zal onze hemelse Vader ons met waardigheid en respect behandelen alsof we altijd Zijn trouwe kinderen waren geweest.
Zoals God ons behandelt, zo zullen we elkaar behandelen. Daarom zal David zich daar prettig voelen, ondanks zijn grote zonde. Het is niet omdat alle herinnering aan de zonde is uitgewist. Dit zou vereisen dat elke Bijbel wordt vernietigd en alle herinnering aan wat erin staat. Alle herinnering aan het heilsplan en Gods barmhartige omgang met het probleem van de zonde zou verloren gaan!
De zonden van David zijn vereeuwigd op de bladzijden van de Schrift. Rachab’s voormalige beroep is daar beschreven. Zo zijn ook de zonden van Simson, Gideon, Mozes, Jakob en Abraham beschreven. Hebreeën 11 geeft aan dat ook zij in het koninkrijk zullen zijn. En zij zullen zich daar prettig voelen.
Toen Paulus aan het einde van Romeinen 1 een lange lijst van zonden opnam, zette hij het roddelen in het midden. Niemand zal in de hemel worden toegelaten die niet kan worden toevertrouwd met de kennis van de zonden van andere mensen en die voormalige zondaars niet van harte zal behandelen met waardigheid en respect.
Zo zal het voor David en Uria mogelijk zijn om elkaar te ontmoeten en niet tot vechten te komen. Op een dag kan het ons voorrecht zijn om deze twee mannen voor het eerst in het hiernamaals weer te zien samenkomen. Bedenk hoe David de vrouw van Uria stal en vervolgens de moord op de trouwe soldaat regelde, die hem had geholpen koning te worden (zie 2 Samuël 11, 12; 1 Kronieken 11:10, 41)! Zal het verleden allemaal worden vergeten?
Zal Batseba, de moeder van Salomo, de zoon van David, ben vergeten dat zij ooit de vrouw was van Uria? Zal de profeet Natan zijn ontroerende oproep aan de koning vergeten zijn? Zal David zijn belijdenis in de eenenvijftigste Psalm vergeten zijn? Zullen we Davids gebed voor een nieuw hart vergeten zijn, dat velen van ons geholpen heeft om hetzelfde gebed te bidden?
Of zullen David en Uria elkaar kunnen benaderen, in elkaars ogen kunnen kijken, zich kunnen herinneren en opnieuw vrienden kunnen worden? Voor mij zou dat veel mooier zijn!
Zouden we elkaar op deze manier kunnen beginnen te behandelen, hier en nu in dit leven? Het is zeker niet natuurlijk om dat te doen. Het zou een groot wonder van genezing zijn, zoals het wonder dat Johannes is overkomen. In het begin noemde Jezus hem Zoon van de Donder. Maar later werd Johannes “de geliefde discipel” en schreef hij in zijn Evangelie en brieven zoveel over de Christelijke liefde.
Johannes keek naar de manier waarop Jezus zondaars ontving, hoe hij iedereen met waardigheid en genade behandelde. Nooit had Johannes zo sterk een karakter gezien, en toch tederheid; zo een onbevreesde aanklacht van zonde, en toch geduld en sympathie. Toen hij ontroerd raakte tot een steeds diepere bewondering, werd Johannes meer en meer als Degene die hij aanbad en bewonderde.
Het is waar dat Jezus bij sommige zeer ernstige gelegenheden de zonde bij de juiste naam moest noemen en deze in het openbaar moest veroordelen. Op een dag hekelden enkele van de religieuze leraren, die zozeer door het volk werden vertrouwd, het beeld dat Jezus van zijn Vader had. Ze vertelden hem zelfs dat hij een duivel had opdat hij God zo beschreef. Denk aan het verwerpen van het beeld van Jezus’ ene Vader als vals, zelfs satanisch! En degenen die zich tegen Hem verzetten waren zo pretentieus vroom!
Onder zulke extreme omstandigheden was Jezus ontroerd om te antwoorden, “Ik ben niet degene die een duivel heeft. U bent van uw vader de duivel. Hij is een leugenaar en de vader van de leugens, en u verkiest zijn leugens over God boven de waarheid” (zie Johannes 8:44, 48, 49). Maar zelfs toen waren er al tranen in zijn stem.
Zelfs in de laatste, verschrikkelijke dood van de goddelozen, openbaart God nog steeds zijn respect voor de vrijheid en de individualiteit van zijn intelligente schepselen. Hij heeft door de hele Schrift heen duidelijk gemaakt dat hij “niet bereid is dat eenieder verloren gaat” (2 Petrus 3:9, KJV). “Zo waar ik leef, spreekt God, de Heer, de dood van een slecht mens geeft me geen vreugde, ik wil dat hij een andere weg inslaat en in leven blijft. Kom terug van de heiloze weg die jullie zijn ingeslagen, keer om, want waarom zouden jullie sterven, volk van Israël? ” (Ezechiël 33:11).
Als een Huisarts staat God klaar om ons te genezen; maar Hij zal ons niet dwingen om gezond te worden. Indien wij zijn genezing weigeren, zal God onze beslissing respecteren. Indien wij aandringen om te vertrekken, zal Hij ons laten gaan. Maar de gevolgen zullen verschrikkelijk zijn. En als wij Hem voor de laatste keer verlaten, zal zijn kreet over ons de droevige kreet van Hosea zijn, “Hoe kan ik u opgeven! Hoe kan ik u laten gaan!” (zie Hosea 11:18).
Als een dramatische demonstratie van zijn verlangen om zijn volk te redden, vroeg God aan Hosea om te trouwen met een vrouw met een twijfelachtige reputatie. Later verliet zij hem en nam een leven in de prostitutie. En God zei tot Hosea, “Ga uw vrouw zoeken. Koop haar terug, en kijk of u haar kunt overtuigen om bij u te blijven en voortaan uw trouwe vrouw te zijn”.
Vele jaren lang smeekte God zijn dwalende volk om terug te komen en weer trouw te zijn. Geduldig bleef hij roepen, “Kom naar huis, Israël, kom thuis bij de Heer, uw God! Want het zijn uw zonden die uw ondergang zijn geweest. Neem woorden van berouw met u mee als u zich tot de Heere terugtrekt; zeg tot Hem: Maak ons vrij van al ons kwaad”. En God heeft beloofd: “Ik zal hun ontrouw genezen, ik zal ze met heel mijn hart liefhebben” (Hosea 14:1, 2, 4, Phillips).
De verloren zoon deed juist dit. Hij kwam thuis met woorden van berouw. En zijn vader was zo blij om hem te zien dat hij hem zijn belijdenis niet liet afmaken. Dit is hoe onze hemelse Vader zich voelt over elke zondaar die terugkomt, legde Jezus uit (zie Lukas 15:10-32).
Maar Israël koos er niet voor in de tijd van Hosea om naar huis te komen. en God riep over hen, “Mijn volk wil zich van mij afkeren. …. Hoe, o hoe, kan ik u opgeven, Efraïm! Hoe, oh hoe, kan ik u uitleveren, Israël!” (Hosea 11:7, 8, Phillips).
God zal ons missen als we verdwaald zijn. Hij zal ons missen als we niet thuiskomen.
Denk aan de eeuwige leegte die Lucifer zal achterlaten in de oneindige geheugen van God.
Maar voor velen van ons leidt de openbaring van de waarheid over onze God, het beeld van God dat door de hele Schrift heen wordt gepresenteerd, ons tot bekering (Romeinen 2:4) en tot vertrouwen (Romeinen 10:17).
In vertrouwen kijken wij uit naar het zien van God. Wij weten dat wanneer Hij verschijnt, hoewel Hij in geopenbaarde majesteit en macht komt, wij niet bang zullen zijn.
Hoewel wij allen zondaars zijn geweest, zullen wij ons in Zijn tegenwoordigheid voor alle eeuwigheid op ons gemak voelen.