5. GELOOF IN GOD IS GEEN SPRONG IN HET DUISTER

In een van de treurigste hoofdstukken in de geschiedenis van de Verenigde Staten werd de president door enkele van zijn naaste medewerkers publiekelijk beschuldigd van moedwillig oneerlijkheid en bedrog.

Wat een spektakel voor de toekijkende wereld om te zien!  De hoogste functionaris van een van de grootste naties ter wereld werd beschuldigd van zelfzuchtig misbruik van presidentiële macht en schending van het vertrouwen wat het volk dat hij moest vertegenwoordigen in hem had gesteld.

De beschuldigingen werden categorisch ontkend.  In een dramatisch beroep op de loyaliteit van het volk, werden de beschuldigingen afgedaan als verzinsels van ontevreden vijanden. En uit genegenheid voor de president en respect voor het hoge ambt, dat hij bekleedde, waren velen van ons bereid om zijn oprechte beweringen te geloven.  Als burgers van het land, dat op al haar valuta, “In God We Trust” heeft staan, wilden wij ook zo graag onze president eren, als iemand die wij konden vertrouwen.

Maar nu weten we dat ontkenningen alleen niet genoeg zijn. Hoewel afkomstig van de zetel van het hoogste autoriteit en macht, veranderen louter beweringen valsheid niet in onwaarheden.  De Schepper van het Universum is ook beschuldigd.  Door een ontevreden vijand is Hij beschuldigd van egoïstisch misbruik van Goddelijk gezag en moedwillige verdraaiing van de waarheid.

Ontkenningen alleen zijn niet genoeg om aan zulke beschuldigingen te weerleggen. Hoewel hij zelf afkomstig is van de Oneindige, hoe kunnen we achterhalen of Zijn beweringen waar zijn?  Satan heeft ook met groot vertoon van autoriteit en kracht zijn aanspraken geclaimd.

Maar noch claims, noch superieure machtsvertoon kunnen integriteit of betrouwbaarheid aantonen. Jezus waarschuwde voor het geloven in loutere beweringen, zelfs als die ondersteund worden door bovennatuurlijke tekenen. Hij sprak over religieuze leiders die zouden opstaan en die allerlei valse beweringen zouden claimen – zelfs beweren Christus te zijn!  En zij zouden grote wonderen verrichten om de waarheid van hun beweringen te bewijzen.  “Maar geloof hen niet,” zei Jezus (Matteüs 24:11, 23-26).

“Kijk uit,” waarschuwde Hij, “en laat niemand u voor de gek houden.  Vele mannen, die namens Mij beweren te spreken, zullen komen en zeggen: “Ik ben de Messias” en zij zullen vele mensen misleiden” (Matteüs 24:5, GNT).

“Mijn lieve vrienden,” adviseerde Johannes later, “geloof niet allen die beweren de Geest te hebben, maar beproeft hen om erachter te komen of de geest die zij hebben, van God komt.  Want vele valse profeten zijn overal uitgegaan” (1 Johannes 4:1, GNT).

In zijn beschrijving van Satans poging om vlak voor de Wederkomst,  de hele wereld in zijn macht te krijgen, spreekt Johannes over het gebruik van gezag en geweld, gepaard gaande met het verrichten van grote wonderen, waarbij hij zelfs  voor ieders oog “vuur uit de hemel naar de Aarde doet neerdalen”.  Als gevolg daarvan worden “alle mensen die op aarde leven” “door middel van de wonderen” misleid — behalve Gods ware volk (Openbaring 13:8, 12-14, GNT).

Lang geleden had Mozes de kinderen van Israël gewaarschuwd zich niet te laten misleiden door de werking van wonderen.  “Een profeet of een vertolker van dromen kan een wonder beloven, om u te leiden tot het aanbidden en dienen van goden die u voorheen niet  hebt aanbeden.  Zelfs als wat hij belooft uitkomt, schenk dan geen aandacht aan hem” (Deuteronomium 13:1-3, GNT).

De grote strijd gaat niet over wie de grootste wonderen kan verrichten, maar over wie de waarheid spreekt.  Als de voormalige Lucifer heeft Satan de ontzagwekkende macht en majesteit van God gezien.  En telkens als hij denkt aan Hem die het hele uitgestrekte universum in de ruimte heeft opgehangen, beeft hij van angst (Jakobus 2:19) en “weet dat zijn tijd kort is” (Openbaring 12:12). 

God is niet beschuldigd van gebrek aan macht, maar van misbruik ervan.  De strijd gaat over het karakter van God.

Hoe kunnen we weten wie de waarheid spreekt?

Toen de gelovigen in Thessaloniki door berichten, waarvan beweerd werd, dat deze van Paulus afkomstig waren, misleid werden, waarschuwde de apostel hen zich niet te laten misleiden door zulke valse beweringen, maar om “alles te toetsen; houd vast wat goed is” (1 Tessalonicenzen 5:21).

Toen God zijn zaak voor het gerecht bracht, nodigde hij het universum uit om zelfs Zijn beweringen te testen en om enkel dat te geloven wat waar bleek te zijn.  Aangezien de waarheid aan Zijn zijde stond, had Hij niets te vrezen van het meest nauwkeurig onderzoek. Ook was het niet nodig voor Hem om met het bewijsmateriaal te knoeien of zijn onderzoekers te intimideren.

Alles wat voor God nodig was om zijn zaak te winnen was de duidelijkst mogelijke onthulling en demonstratie van de waarheid. Hoe meer openheid en licht, des te beter! Alleen bedriegers en leugenaars zijn bang om ondervraagd te worden.

“Hier ligt de test,” legde Jezus aan Nikodemus uit.  “Slechte mensen haten het licht en vermijden het, uit angst dat hun praktijken aan het licht komen. De eerlijke mens komt tot het licht, opdat duidelijk gezien kan worden dat God aanwezig is in alles wat hij doet” (Johannes 3:18-21, NEB).

God zelf is tot het licht gekomen. En het universum heeft duidelijk gezien dat de waarheid bij Hem is.  Er is geen leugen in de mond van God gevonden.  “Hoe juist en waarachtig zijn Uw wegen!” De hele hemel is het ermee eens (Openbaring 15:3, GNT: vergelijk 16:7; 19:2).  We kunnen ons vertrouwen in Hem veilig stellen.

Een dergelijk vertrouwen is toch geen sprong in de duisternis — tenzij men zou geloven dat God ons zonder licht heeft gelaten.  En als God ons werkelijk in het ongewisse heeft gelaten, zonder voldoende bewijs van Zijn betrouwbaarheid, dan is Satans aanklacht niet uitgekomen en zou vertrouwen in God inderdaad een duister risico zijn. 

De eerste engel van Openbaring 14 roept alle mensen waar dan ook op om een beslissing over God te nemen.  Hij vraagt one niet in een God te vertrouwen die wij niet kennen. De engel komt eerst met de eeuwige waarheid, de eeuwige Blijde Boodschap. Vinden wij in het licht van dit bewijs God ons geloof waardig?

Dit is het geloof waarover de Bijbel spreekt, het vertrouwen in God, dat het Hem mogelijk maakt om te redden en te genezen.  Dit is het geloof dat in Hebreeën 11:1 wordt beschreven als het “volledig vertrouwen te hebben in de dingen waarop we hopen, het betekent dat we zeker zijn van dingen die we niet kunnen zien” (Phillips).

In de bekende bewoordingen van de King James Version wordt geloof gedefinieerd als “de inhoud van de dingen waar we op hopen, het bewijs van de dingen die we niet zien”.

Het Griekse woord vertaald “bewijs” komt zeer zelden voor in het Nieuwe Testament.  In seculier gebruik betekent het vaak ‘testen’, ‘onderzoek’, ‘kruisverhoor’ en het daaruit voortvloeiende ‘bewijsmateriaal’, ‘bewijs’ en ‘overtuiging’. De werkwoordsvorm van dit woord komt veel vaker voor in de Bijbel.  Het wordt gebruikt om het werk van de Heilige Geest te beschrijven wanneer Hij komt om “de wereld te overtuigen van de zonde en de gerechtigheid en het oordeel” (Johannes 16:8).  Het komt ook voor in de uitleg over de onwil van een oneerlijk mens, om tot het licht te komen “opdat zijn daden niet worden ontmaskerd” (Johannes 3:20).  Paulus gebruikt hetzelfde woord in zijn advies aan de Efeziërs om “niet deel te nemen aan de onvruchtbare werken van de duisternis, maar ze in plaats daarvan te ontmaskeren” (Efeziërs 5:11).

De Bijbel associeert het geloof in God met licht, openbaring, waarheid, bewijs, beproeving, onderzoek.

Een andere term van bijzondere betekenis in de Hebreeuwse definitie van geloof is uit het Grieks vertaalde woord substantie (wat “wezenlijke aard” betekent, “essentie”, “werkelijkheid”), de keuze van het King James-commissie hier in hoofdstuk 11.

Maar een verwante betekenis is “overtuiging”, “vertrouwde zekerheid”. En dit was de voorkeur van het King James-commissie bij het vertalen van ditzelfde woord in een eerder hoofdstuk van dezelfde brief.  “Want wij zijn deelgenoten van Christus, indien wij het begin van ons vertrouwen standvastig houden tot het einde toe” (Hebreeën 3:14).  Twee keer in zijn tweede brief aan de Korintiërs gebruikt Paulus deze zelfde term om “vertrouwen” aan te duiden (zie 2 Korintiërs 9:4, NEB; 11:17).  Veel schriftgeleerden zijn het erover eens dat dit de meer toepasselijke betekenis is van Hebreeën 11:1.

Tegen het einde van de vorige eeuw begonnen archeologen die in het nabije oosten, oude papyrus-documenten te ontdekken die registers waren van zakelijke transacties, koopakten, eigendomsbewijzen van onroerend goed, garanties.  En de gemeenschappelijke term voor deze documenten was niets anders dan dit uit het Grieks vertaalde woord “substantie”.

Deze ontdekking maakt het mogelijk om Hebreeën 11:1 zo te begrijpen, dat het geloof als het ware een aangegane transactie is, een verbond, een overeenkomst tussen de gelovige en zijn God.

God heeft ons veel te bieden: vergeving, genezing, en het eeuwig leven.  Maar hij vraagt Zijn intelligente schepsels nooit iets te geloven waarvoor Hij niet voldoene bewijs levert, en het is bewijs dat een beroep doet op het verstand.  God verwacht niet van ons dat we vertrouwen hebben in een vreemde.  In plaats daarvan openbaart Hij zich eerst.  Door Zijn Zoon, door de Schriften, door de natuur om ons heen, op zoveel manieren probeert Hij zich bekend te maken.

Als wij in het licht van deze openbaring, dit overvloedige bewijs over God, ervoor zouden kiezen om Hem te vertrouwen, Hem lief te hebben, om Zijn gaven en leiding te aanvaarden, dan zijn wij, die transactiën met God aangegaan, die het Nieuwe Testament vertrouwen noemt.

“Geloof hebben is zeker zijn van de dingen waarop we hopen en zeker zijn, van de dingen die we niet kunnen zien.” Dit is de vertaling van Hebreeën 11:1 in de American Bible Society’s Good News Translation van 1976. 

De Katholieke Nieuwe Amerikaanse Bijbel uit 1970 vertaalt het zelfde: “Vertrouwen is de zekerdheid over wat we hopen, en de overtuiging van de dingen die we niet zien.”

Lang voordat de King James Version bestond, had William Tyndale, die op de brandstapel werd verbrand omdat hij het lef had om het eerste gedrukte Engelse Nieuwe Testament uit te geven, het inzicht van deze vertaling liet zien..: Geloof is vertrouwen in de dingen waarop men hoopt, en de zekerheid in de dingen die men niet ziet.”

Niemand van ons heeft ooit God gezien.  Maar dat betekent niet dat we Hem niet kunnen kennen. “De enige Zoon, die dezelfde is als God en aan de zijde van de Vader staat, heeft Hem bekend gemaakt” (Johannes 1:18, GNT).

Vertrouwen, zoals ik het begrijp, is een woord dat we gebruiken om een relatie met God te beschrijven zoals met een bekend persoon. Hoe beter we Hem kennen, hoe beter deze relatie kan zijn.

Vertrouwen impliceert een houding ten opzichte van God van liefde, vertrouwbaarheid en diepste bewondering.  Het betekent genoeg vertrouwen in Hem hebben, gebaseerd op het meer dan voldoende geopenbaarde bewijs, om bereid te zijn te geloven wat Hij zegt, om te aanvaarden wat Hij ons aanbiedt en om te doen wat Hij wenst— zonder voorbehoud —voor de rest, tot in eeuwigheid.

Iedereen met zó een vertrouwen is volkomen veilig om gered te worden.  Daarom is vertrouwen de enige vereiste voor de hemel. 

Een vertrouwen als dit is verre van blind zijn.  Het is gebaseerd op degelijk bewijs. Zoals Paulus in Romeinen 10:17 (KJV) uitlegt: “Vertrouwen komt door horen, en horen door het Woord van God”.

De oudere manuscripten gebruiken de naam “Christus” in plaats van “God”. Zo vertaalt Goodspeed dezelfde passage, “Vertrouwen komt door het horen van wat er verteld wordt, en dat horen komt door de boodschap over Christus”.

Wanneer we deze passage in het groter geheel lezen, zoals Paulus het schreef in de brief aan de Romeinen, geeft het meer betekenis:

“De Schrift zegt: ‘Een ieder die in Hem vertrouwt, zal uit de schande worden gered’ — iedereen: er is geen onderscheid tussen Jood en Griek, want dezelfde Heer is de Heer van allen, en is rijk genoeg voor de nood van allen die zich op Hem beroepen.  Want iedereen, zoals het weer zegt — ‘iedereen die de naam van de Heer aanroept, zal gered worden’.  Hoe konden zij iemand aanroepen in wie zij geen geloof hadden?  En hoe konden zij vertrouwen hebben in iemand waar zij nog nooit van hadden gehoord?  En hoe kunnen zij horen zonder dat iemand het nieuws verspreidt?  En hoe kon iemand het nieuws verspreiden zonder mandaat om dat te doen?  En dat is wat de Schrift bevestigt: ‘Hoe welkom zijn de voeten van de boodschappers van het goede nieuws!’

“Maar niet iedereen hebben op het goede nieuws gereageerd.  Want Jesaja zegt: ‘Heer, wie heeft onze boodschap geloofd? Wij concluderen dat het vertrouwen wordt gewekt door de boodschap en het geloof, wat het geloof opwekt komt door het woord van Christus” (Romeinen 10:11-17, NEB).

In de tijd van Paulus was er voor een man weinig gelegenheid om deze boodschap voor zichzelf te lezen. Als hij de waarheid over God wilde leren kennen, was het genoodzaakt om naar de synagoge of kerk te gaan om daar te luisteren, hoe uit zeldzame en kostbare manuscripten van de Bijbel hardop werd voorgelezen, opdat iedereen het kon horen.

Dit is de reden waarom de inleiding tot Openbaring over het boek van Johannes zegt: “Dit is zijn verslag over de boodschap van God en de waarheid die door Jezus Christus is geopenbaard.  Gelukkig is diegene die dit boek leest, en gelukkig zijn zij die luisteren” (Openbaring 1:2,3, GNT).

In onze tijd, waarin Bijbels zo gemakkelijk verkrijgbaar zijn, zou Paulus in plaats daarvan misschien hebben geschreven: “Vertrouwen komt door het bestuderen van het Woord van God” of “Vertrouwen komt door over de boodschap van Christus te lezen”.

Degenen onder ons die de Bijbel hebben leren lezen als een geïnspireerd verslag van Gods lange en kostbare openbaring van de waarheid, vinden op de bladzijden ervan, meer dan voldoende bewijs voor ons geloof. Wanneer God ons uitnodigt om Hem te vertrouwen, vraagt Hij ons niet om een risico te nemen, om een sprong in het duister te wagen.  Evenmin verwacht Hij van ons dat wij louter beweringen aanvaarden of op een innerlijk gevoel, teken, of wonder te vertrouwen dat Satan zou kunnen vervalsen.

God vraagt eenvoudigweg dat wij het bewijs, dat zo gemakkelijk beschikbaar is, in het bijzonder in Zijn Woord, in overweging nemen en dat wij in vrijheid beslissen of we Hem al dan niet ons vertrouwen waardig kunnen achten.  

In de veronderstelling natuurlijk dat de Bijbel zelf waar is.  Hoe zeker kunnen we ervan zijn dat de boeken van het Oude en het Nieuwe Testament ons de waarheid vertellen?  Is vertrouwen in de Bijbel een sprong in het duister?

Leave a Reply

Your email address will not be published. Required fields are marked *